Hoe ziet ‘goed buitenspelen’ eruit?

Gepubliceerd op 19 april 2025 om 08:22

Hoe ziet ‘goed buitenspelen’ eruit?

Wat doen kinderen eigenlijk als ze zeggen dat ze gaan buitenspelen? Hoe inventief zijn ze bij het spelen in hun woonomgeving? Let er eens op en je ziet kinderen die helemaal opgaan in hun spel, zonder zich bewust te zijn van hun omgeving zo lijkt het: ze zitten in de ‘flow’ van het spel. Is dat wat we bedoelen met ‘goed buitenspelen’ en wat is daar voor nodig? 

 

Spelen in een flow

Volgens de flow-theorie ontstaat spel als de uitdagingen vanuit de omgeving passen bij wat een kind op dat moment kan. Op zo'n moment heeft het kind een grote concentratie en aandacht bij het spel. Dat spel richt zich op het handelen zelf. Je ziet een sterke focus en het kind lijkt zich in het spel te verliezen. Het spel levert plezier of een maaksel op en het kind heeft duidelijk controle over de activiteit of situatie. De activiteit daagt uit tot verdergaan, succes en falen leiden direct tot aanpassen van het eigen handelen (feedback) en de tijd vliegt voorbij. Flow is een mentale staat waarin iets gedaan wordt om het doen zelf. In een staat van flow wordt ervaring opgedaan en uitgebreid. Ervaringen opgedaan in flow beklijven ook beter. Kortom, spelen in een staat van flow = leren.

 

Wat zie je dan?

Dirk Vermeulen van Speelruimte vertelt: ‘Voor ons werk zijn we regelmatig buiten om vast te leggen hoe de speelruimte van een gemeente eruitziet. We kijken naar de verkeerssituatie (moet je vaak een drukke weg over?), hoe het groen in elkaar steekt (kun je daar voetballen of een hut bouwen?), hoe de woningen in de verkaveling zijn georganiseerd (kun je makkelijk naar buiten en op straat of op de stoep spelen?) en we bezoeken de speelplaatsen. We komen daarbij ook spelende kinderen tegen. Soms zien ze ons direct, stellen ze nieuwsgierige vragen en willen ze ook op de foto. Vaak denk ik achteraf: waren ze wel goed aan het spelen? Maar het komt even zo vaak voor dat ik op geen enkele manier wordt opgemerkt. De kinderen gaan zo op in hun buitenspelen dat al het andere volstrekt onbelangrijk is.’

 

Bijvoorbeeld: het putdeksel

Vermeulen: ‘Twee jochies zijn verdiept in een putdeksel. Af en toe moeten ze even opzij voor een passerende auto, maar meteen daarna zijn ze weer terug op straat. De fotograaf met vouwfiets, rode jas, felblauwe rugzak, notitieblok en camera zien ze niet eens!’

 

Hoe herken je ‘goed spelen’?

  • Een kind dat ‘echt’ speelt is betrokken bij een spel of bij de ander, het heeft intense aandacht voor wat het doet en laat zich niet afleiden. Het geniet, uitbundig of stilletjes, je ziet een serieuze bezigheid.
  • Kinderen die verbeeldend aan het spelen zijn, praten al spelend in de verleden tijd. Dat laat zien dat zij zich realiseren dat de spelsituatie 'net echt' is en zich onderscheidt van de werkelijke wereld van alledag.
  • Speelsporen laten zien hoe kinderen hun tijd beleven als de omgeving uitdaagt, als ze zich niet gecontroleerd voelen, als ze impulsen kunnen volgen, alleen, met vriendjes en met wat ze tegenkomen. En de intensiteit waarmee ze bezig zijn. Niet storen dus!
  • Of kinderen met een handicap in die wijk daar ook bij betrokken zijn is aan speelsporen niet te zien. Daarvoor moet je verder speuren, het spel observeren en met kinderen in gesprek.

 

Laten wij ervoor zorgen dat kinderen voor hun ‘flow’ steeds opnieuw de juiste plekken kunnen vinden.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.